
Ik ben een liefhebber van fictie. Ik lees graag mooie verhalen en tot enkele jaren terug schreef ik ze zelf ook. Door de saaie dagelijkse realiteit heeft dat een hele tijd stilgelegen. Gelukkig kun je altijd opnieuw beginnen. Dat weet ik en dat weet kabouter Praatgraag, hoofdpersoon van onderstaand sprookje. Ik schreef het jaren geleden tijdens een schrijfcursus en aan de hand van de positieve feedback van de docent heb ik het licht herschreven. Veel (voor)leesplezier gewenst!
Heb je het verhaal gehoord van kabouter Praatgraag en de boze eekhoorntjes? Heb je gehoord van het sprookjesbos waar mensen niet mochten komen? De kabouters waren bang voor mensen en daarom was het bos onzichtbaar voor ons. Als de kabouters iemand niet in hun sprookjesbos wilden, verzamelden ze zo veel mogelijk eikels en kookten ze er soep van. Als de soep was afgekoeld, goten ze het over het bospad. Zo bleef het bos onzichtbaar voor mensen. Maar dat de eekhoorntjes dan honger zouden lijden, daar had niemand aan gedacht.
Lang geleden, toen kabouter Praatgraag verhalen vertelde aan zijn vrienden kabouter Leesbeest en kabouter Dierenvriend, stonden er ineens allemaal eekhoorntjes om hen heen.
‘Wij zijn boos,’ zei het eekhoorntje met de mooiste staart. ‘Wij zijn boos omdat jullie telkens onze eikels stelen.’
‘Wat vervelend nu.’ Kabouter Praatgraag bekeek het mooie, maar boze eekhoorntje. Boos zijn is ongezellig, dacht hij. Waarom lacht het dier niet wat vaker?
‘Ja, dat is heel vervelend,’ zei het eekhoorntje, deze keer harder. ‘Nu hebben wij haast niets meer te eten.’
‘Dan moeten jullie maar wat harder zoeken, hoor. Dat doen wij ook als we eikelsoep nodig hebben.’ Kabouter Praatgraag keek naar zijn vrienden. Ze gaven hem vast gelijk.
‘Nou, weet je,’ zei kabouter Leesbeest. ‘Ik heb gelezen dat eekhoorntjes veel minder eikels nodig hebben dan ze zelf denken. Dus misschien moeten jullie er maar aan wennen dat wij eikels verzamelen om eikelsoep te maken. Te veel eten is ook niet goed.’
‘Wat is dat nu weer voor onzin?’ vroeg kabouter Dierenvriend. ‘Alle dieren moeten genoeg te eten krijgen, dat leer ik op de Dierenschool voor Kabouters.’
‘Precies!’ riep het eekhoorntje met de mooiste oren. ‘Als wij te weinig eten krijgen, dan worden we zwak en verdrietig.’
Kabouter Praatgraag keek boos van kabouter Dierenvriend naar de eekhoorntjes en weer terug. Allemaal kletspraatjes, dacht hij, en daar had juist hij verstand van. Hem konden ze echt niet zo gemakkelijk foppen!
‘Ik heb ook gelezen dat boosheid voor niemand goed is,’ zei kabouter Leesbeest. ‘Niet voor eekhoorntjes en niet voor kabouters. Dus allemaal weer blij kijken graag.’
‘Onzin!’ riep het eekhoorntje met de mooiste vacht. ‘Wij kunnen niet blij zijn als we honger hebben.’
‘Arme eekhoorntjes,’ zei kabouter Dierenvriend. ‘Kom op, Praatgraag, jij zegt altijd zulke slimme dingen. Waarom doe je nu dan zo dom?’
Kabouter Praatgraag slaakte een diepe zucht. ‘Weet je wat dom is? Minder eikels verzamelen, zodat we geen soep meer kunnen maken en de mensen straks ons sprookjesbos vinden. Wil je dat dan?’
‘Nee,’ zei zijn vriend. ‘Maar de eekhoorntjes zijn verdrietig.’
‘Daar vergis je je in,’ zei het eekhoorntje met de mooiste staart. ‘Wij zijn niet verdrietig. Wij zijn vooral heel erg boos!’ Hij zwaaide met zijn staart en huppelde weg. De andere eekhoorntjes volgden hem.
‘Allemaal praatjes en allemaal onzin!’ schreeuwde kabouter Dierenvriend tegen kabouter Praatgraag. Het was voor het eerst dat de vrienden ruzie maakten.
‘Jij geeft onze eikels weg! Nu komen de mensen in ons bos en is de rust verstoord!’ Als zijn vriend wilde schreeuwen, dan kon kabouter Praatgraag dat ook.
‘Misschien staat er in de boeken iets over zachter praten,’ zei kabouter Leesbeest. ‘Want wat jullie doen, is niet aardig.’
‘Eekhoorntjes laten verhongeren is al helemaal niet aardig.’ Met grote passen verliet kabouter Dierenvriend de voorraadpaddenstoel. En hij had zulke kleine beentjes.
‘Vrienden die weglopen zijn ook niet aardig.’ Kabouter Praatgraag keek naar de eikels die hij samen met de andere kabouters had verzameld. Ze hadden er best veel, maar dat was goed. De mensen bleven elke keer op zoek gaan naar het sprookjesbos! Onzichtbaar zijn was het enige wat ze konden doen.
‘Zal ik je een stukje voorlezen?’ vroeg kabouter Leesbeest. ‘Die keer dat ze in het paddenstoelencafé niet naar je toespraak wilden luisteren, was je daar blij mee.’ Zonder Praatgraags antwoord af te wachten, haalde hij een boekje uit zijn zak. ‘Oh ja, dat is Vrienden zijn met eekhoorntjes. Ik was even vergeten dat ik dat boekje had gekocht in de boekenpaddenstoel. Goed, ik ga beginnen.’
Vrienden zijn met eekhoorntjes! Daar was het nu net iets te laat voor! Kabouter Praatgraag probeerde het boek uit de handen van zijn medekabouter te trekken. Geschrokken trok kabouter Leesbeest zijn boek weer terug, waarna het in een kleine plas eikelsoep viel. Vrienden zijn met eekhoorntjes werd onzichtbaar.
‘Ben jij nu een vriend?’ vroeg kabouter Leesbeest, terwijl de tranen over zijn wangen rolden. ‘Je weet dat boeken heel belangrijk voor mij zijn.’
‘Als de mensen komen, heb je helemaal geen boeken meer. Dan zijn we alles kwijt.’ Kabouter Praatgraag liep boos naar de deur. ‘Is iedereen soms vergeten hoe de mensen zijn? Ze maken alles kapot!’
‘Als er hier iemand is die dingen kapot maakt, ben jij het wel!’ riep de andere kabouter hem na. ‘De eekhoorntjes, boeken, vriendschappen: je verpest het allemaal!’
‘Maar ik bescherm ons wel tegen de mensen,’ zei kabouter Praatgraag, terwijl hij de voorraadpaddenstoel verliet en de deur achter zich dicht smeet. Hij ging eens een praatje maken met die eekhoorntjes. Daar was hij immers goed in!
Met zijn korte beentjes stapte kabouter Praatgraag op de eekhoorntjes af. Het was het mooiste stukje sprookjesbos waar zij zich verzamelden: de bomen waren groter, de bladeren waren groener en de bloemen waren fleuriger. Ze hadden zo veel moois om zich heen en dan nog klaagden de eekhoorntjes. Praatjes, allemaal praatjes. Hij moest ze eens goed vertellen wat hij er allemaal van vond.
Toen kabouter Praatgraag de eekhoorntjes naderde, zag hij dat ze allemaal hun hoofdjes gebogen hielden en met hun pootjes over hun gezichtjes wreven. Ze huilden toch niet? Eerst waren ze nog boos.
‘Het is zo erg,’ zei het eekhoorntje met de mooiste vacht. ‘Zo jong en dan al honger moeten lijden.’
Het eekhoorntje met de mooiste staart was het ermee eens. ‘De arme kinderen. Ze zijn helemaal verzwakt. Durven die kabouters wel!’
‘Inderdaad,’ zei het eekhoorntje met de mooiste oren. ‘Ze hebben al onze eikels gepikt en nu hebben onze kinderen honger.’
Kinderen met honger? Kabouter Praatgraag had het ineens koud. Kinderen mochten geen honger hebben; die moesten gelukkig en gezond zijn. Wat was er precies aan de hand met de jonge eekhoorntjes?
Het antwoord kwam van de staart in zijn gezicht. ‘Zo, kijk eens wie we daar hebben,’ zei het eekhoorntje met de mooiste staart. ‘Heb je ze al gezien, de arme kinderen? Heb je nu je zin?’ En weer sloeg hij met zijn staart in Praatgraags gezicht.
De kabouter die altijd wist wat hij moest zeggen, wist het nu helemaal niet meer. Nadat hij de staart uit zijn gezicht had geveegd, deed hij een paar passen naar voren. Daar zag hij ze, rillend op de grond, de hongerige, jonge eekhoorntjes. En dat was allemaal zijn schuld!
‘Snap je het nu?’ De mooie oortjes van het andere eekhoorntje bewogen wild heen en weer. ‘Snap je nu waarom je van onze eikels af moet blijven? Dit is het toch niet waard?’
Kabouter Praatgraag bleef zwijgend naar de lijdende eekhoorntjes kijken. Hij kon het bijna niet aanzien, maar hij moest naar ze kijken. Hij moest zien wat hij had aangericht.
Een zachte staart gleed langs zijn wang. Het eekhoorntje met de mooiste staart was deze keer een stuk vriendelijker voor hem. ‘Je kunt altijd opnieuw beginnen.’ En daarna, met een pootje op Praatgraags schouder: ‘Je kunt altijd leren van je fouten.’
‘Jullie hebben gelijk,’ zei kabouter Praatgraag. ‘Ik ga de eikels halen. Of nee, wij gaan de eikels halen. We hebben nog een hele voorraad.’
Samen met een grote groep eekhoorntjes bracht kabouter Praatgraag de eikels naar de mooiste plek in het sprookjesbos. Voorzichtig voerden ze de jonge, hongerige eekhoorntjes, die al snel weer opknapten. Wat was het heerlijk om de diertjes niet meer te zien lijden, maar vrolijk te zien rondspringen. Kabouter Praatgraag voelde een staart in zijn gezicht. Fijn, het eekhoorntje met de mooiste staart was nu zijn vriend. En de andere eekhoorntjes waren dat ook. Maar zijn oude vrienden?
‘Je bent een betere kabouter geworden!’ Daar stonden ze: kabouter Leesbeest en kabouter Dierenvriend. Wat keken ze blij.
‘Ik weet het niet,’ zei kabouter Praatgraag. ‘Ik hoop het. De eekhoorntjes moeten goed op mij letten, zodat ik niet weer dezelfde fout maak.’
‘Reken maar dat wij dat doen!’ Het eekhoorntje met de mooiste staart huppelde in het rond. ‘Zo, wat heb jij daar voor mooi boek, Leeskabouter?’
‘Mijn naam is Leesbeest. Ja, dit is het allernieuwste boek van de boekenpaddenstoel.’ Stralend liep kabouter Leesbeest op kabouter Praatgraag af. ‘Voor jou. Om een nog betere kabouter te worden.’
‘Vrienden zijn met mensen. Wil jij dat, Leesbeest?’
‘Dat willen we allemaal. Stel je eens voor: als we vrienden zijn met de mensen, dan hoeft ons sprookjesbos nooit meer onzichtbaar te zijn.’
‘En dan hoeven we nooit meer eikels te pikken van de eekhoorntjes,’ zei kabouter Dierenvriend.
‘Dus dan kunnen kabouters en eekhoorntjes voor altijd vrienden blijven!’ Het eekhoorntje met de mooiste vacht legde zijn hoofd tegen Dierenvriends schouder.
‘Voor altijd vrienden blijven met de eekhoorntjes,’ zei kabouter Praatgraag. ‘En weet je, misschien zijn die mensen helemaal niet zo eng. Ik lees net in ons nieuwste boek dat ze nogal graag praten!’
‘Daar heb je geen boek voor nodig.’
Een mensenstem! Het vriendschapsboek vloog uit Praatgraags handen. De kabouter zelf wist niets meer te zeggen. Gelukkig nam kabouter Leesbeest het van hem over.
‘Welkom in ons sprookjesbos. Je bent onze eerste menselijke bezoeker.’
‘Boswachter Boomstam. Menselijk ben ik zeker. Jullie hoeven niet bang voor mij te zijn.’
‘We zijn altijd bang voor jullie geweest,’ zei kabouter Praatgraag, terwijl hij het eekhoorntje met de mooiste staart over het hoofdje aaide. ‘In Menselijke geschiedenis werden we voor jullie gewaarschuwd.’ Een zwiepje van de staart tegen zijn gezicht. Oh ja, hij zou een betere kabouter zijn.
‘Ik weet dat de mensen fouten hebben gemaakt,’ zei Boswachter Boomstam. ‘En ik ben al zo lang naar jullie op zoek om het goed te maken. Mensen en kabouters zouden vrienden moeten zijn.’
‘Dat zeg ik dus al de hele tijd.’ Oh kijk, kabouter Leesbeest had Vrienden zijn met mensen van de grond geraapt. Praatgraag zag hoe de boekenwurm het boek aan Boomstam gaf.
‘Wat een mooi boek. Hier ben ik heel erg blij mee.’ De boswachter keek van kabouter naar kabouter. ‘Hoe heten jullie eigenlijk, aardige kabouters?’
‘Kabouter Leesbeest. Ik regel de boeken.’
‘Kabouter Dierenvriend. Ik kom op voor de dieren.’
Nu was het zijn beurt. Kabouter Praatgraag zag de eekhoorntjes, de kabouters en de boswachter. Al die vriendelijke gezichten, allemaal bedoeld voor hem. Hij mocht ze niet opnieuw teleurstellen. ‘Eerst heette ik anders, maar je mag mij kabouter Mensenvriend noemen. Die naam past nu beter bij mij.’