Mijn autismediagnose is tien jaar oud

Foto door Thought Catalog op Pexels.com

Sinds 23 oktober 2012 ben ik officieel autistisch. De achtentwintig, bijna negenentwintig jaren daarvoor was ik het natuurlijk ook, maar ik liep pas een klein jaar met het vermoeden rond. De diagnose heeft veel veranderd in de manier waarop ik naar mezelf en de wereld kijk, en in de manier waarop de wereld naar mij kijkt. Van opluchting naar belemmering naar bondgenoot, dat is het korte verhaal van mijn bewuste neurodiversiteit. Het langere verhaal vertel ik hieronder.

Opluchting, maar ook: ‘stoornisdenken’
Het begon met opluchting, een afsluiting van mijn oude leven, het verlangen naar een nieuw begin. Ik was blij met mijn autismediagnose; het was herkenbaar, mijn leven was verklaarbaar, ik had duidelijkheid. Aangezien ik zelf het onderzoek had geregeld, was het voor mij niet moeilijk om mijn diagnose te accepteren. Ik wist het vanbinnen al, alleen was het nu dan officieel. Helaas zag ik mijn autisme wel op een manier die ik nu enorm betreur: ik deed aan ‘stoornisdenken‘. In mijn ogen was ik iemand met flinke beperkingen op verschillende levensgebieden. Ik dacht dat ik veel begeleiding nodig had en besteedde weinig aandacht aan mijn sterke kanten. Op dat moment bood die benadering mij rust en veiligheid, maar met mijn leergierige karakter en mijn behoefte aan zelfontplooiing en nieuwe ervaringen werd dat kleine leven op een gegeven moment wel erg saai.

Diagnose als belemmering: zelfverloochening
In de loop der tijd zette ik een aantal belangrijke stappen in mijn persoonlijke en maatschappelijke ontwikkeling. Ik kreeg weer oog voor mijn talenten en wilde weer deelnemen aan de maatschappij. Mijn wereld werd groter: ik ging sociale contacten aan, vond betaald werk en raakte als vrijwilliger betrokken bij organisaties die aansloten bij mijn interesses en idealen. Toch ervoer ik weinig voldoening. Ik merkte dat ik in veel omgevingen hooguit gedoogd werd. Dat ik toch als ‘de ander’ werd behandeld, dat ik vooral iets moest ‘opleveren’, dat mensen geen ‘last’ van mijn ‘beperkingen’ mochten hebben. Mijn autisme werd gezien als iets raars en onwelkoms en ik merkte dat ik een groot deel van mezelf moest onderdrukken om ‘mee te mogen doen’. En zelfs áls ik dat deed, merkte ik dat mijn aanwezigheid vooral een moetje was en dat er weinig kansen voor mij waren. Dat ik mijn verlangen naar uitdaging en zingeving niet kon en mocht verwezenlijken. Zo ging ik mijn diagnose als een last zien: ik wilde niet meer autistisch zijn, ik wilde niet meer als zodanig bekend staan.

Authentiek leven: mijn autisme als bondgenoot
Mijn maatschappelijk en existentieel onbehagen heeft mij uiteindelijk verder geholpen in mijn ontwikkeling. Tijdens het semi-verplichte maar voor mij zeer welkome pandemie-isolement heb ik veel gereflecteerd op mezelf, mijn omgeving en de cultuur waarin ik leef. Ik ben aandacht gaan besteden aan het leven dat ik wil leiden, de waarden die aan mijn denken en handelen ten grondslag liggen, de dromen en idealen die ik wil verwezenlijken. Ik zie steeds duidelijker wie ik ben, waarvoor ik leef, en wat ik ons allemaal gun. Het geïnternaliseerde stigma op autisme en neurodiversiteit kan ik steeds vaker doorzien, ter discussie stellen en loslaten. Tegelijkertijd ben ik de schoonheid gaan zien van al die ‘rare’ trekjes die ik geleerd had te wantrouwen. Mijn verlangen naar een authentiek en zinvol leven is geen stoorzender meer, maar juist een uitnodiging om beter naar mezelf te luisteren en andere keuzes te maken. Niet dat ik nu ineens stralend van wedergeboorte rondhuppel. Integendeel: ik voel angst, verdriet en boosheid over al het onrecht in de maatschappij en in de wereld. Gelukkig gaat dit samen met een sterke gedrevenheid om bij te dragen aan menselijkheid en rechtvaardigheid, en die drive heb ik te danken aan mijn autisme.